Laat dit tot je doordringen, Job, sta even stil en heb oog voor Gods wonderen. Weet jij hoe God ze onder Zijn bevel brengt, hoe Zijn licht de wolken doorboort? Weet jij hoe de wolken blijven zweven, hoe Hij die alles weet Zijn wonderen verricht? Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt, kun jij dan als Hij de hemelkoepel uithameren, die zo hard is als een gegoten spiegel? Vertel ons dan wat wij Hem moeten zeggen; wij kunnen onze zaak niet zelf voorleggen, ons omringt de duisternis. Krijgt Hij het te horen wanneer ik tot Hem spreek? Wie heeft gezegd dat woorden Hem bereiken?
Soms blijft de Zon onzichtbaar, terwijl ze achter de wolken straalt, maar daarna komt de wind en blaast de hemel schoon. Uit het noorden nadert een gouden schittering; huiveringwekkend is de luister waarin God zich hult. De Ontzagwekkende, die wij niet kunnen vatten, is groot door Zijn kracht en door Zijn recht; wie rechtvaardigheid tentoonspreidt onderdrukt Hij niet. Daarom hebben de mensen ontzag voor Hem; Hij ziet niet om naar wie zichzelf voor wijs houdt.’